maandag 14 november 2011

JUBILEUM FRIESCH DAGBLAD

VERLOOFD PAAR GRIETJE JANS DRAGSTRA en JAN FOLKERTS DE HAAN

Bezettingstijd

De moeilijkheden kwamen, toen ons land door Hitler- Duitsland werd overrompeld. Niemand had een duidelijke voorstelling van wat tegenover de vijand recht en plicht was. Daar kwam bij. dat velen het gevoel hadden, dat de oorlog na de capitulatie van 14 mei 1940 praktisch voorbij was en het dus eigenlijk niet aanging, nog verder van vijandelijke troepen en vijandelijke autoriteiten te spreken..

Er is toen overleg geweest tussen bestuur en redactie, hoe de houding van het Friesch- Dagblad moest zijn. Er was een grote eensgezindheid. Het volk niet in de steek laten, maar het blijven dienen met principiële voorlichting, bemoediging uit de historie en goede informatie.

En daarbij waren allen het er over eens, dat er een moment zou kunnen, waarop er tegen de bezetter nee zou moeten worden gezegd, welke consequenties dat ook zou meebrengen. De hoop werd uitgesproken, dat het dan een zo duidelijk principieel verschilpunt zou zijn, dat ieder het begreep. De vijand had ook in Leeuwarden een Presse- Referent gestationeerd, die met de pers contact moest houden. Af en toe hield hij een conferentie, waar ook een vertegenwoordiger van het Friesch Dagblad verscheen, onze jongste redacteur. Bauke de Jong, die “geen Duits verstond” en bovendien leed aan een soort “Oostindische doofheid”als u begrijpt wat wij bedoelen.

De censor, Dr. Reinberger

In de eerste wereldoorlog was hij officier geweest bij de keizerlijke en Koninklijke garde van Pruisen. Maar nu woonde hij in Leeuwarden, was leraar Duits, interesseerde zich zeer voor Friese geschiedenis en oud-heiden,en hij en zijn vrouw moesten volstrekt niets hebben van het nationaal- socialisme. Ze wilden graag Nederlands staatsburger worden, maar de procedure, om daartoe te geraken, was nog niet voltooid, toen de troepen van Hitler Leeuwarden bezetten. Hij stond dus te boek als Duitser en hij en zijn vrouw, Dr. en mevrouw Reinberger, werden opgetrommeld, om de bezetters behulpzaam te zijn. Zij verleenden hun diensten, meer op hun eigen manier. De hoofdredacteur van het Fiesch Dagblad en Dr. Reinberger ontmoetten elkaar af en toe in het Friesch Museum en gebogen over potscherven en andere vondsten vertelde Dr.Reinberger, wat er zo al aan de hand was bij de bezetters.
Ondermeer dat de NSB zich zeer beijverde om de vijand ,waarmee wij in oorlog waren, te helpen. Achter de Hoven woonde een NSB- er, die elke avond het Friesch Dablad doorsnuffelde, en met blauw potlood aanstreepte, wat de vijand (die zijn vriend was) moest lezen. Het was nogal veel.

Het was geen vlucht

Moeilijk was het voor het Friesch Dagblad, om de “eigen mensen” uit te leggen, dat het vertrek van Koningin Wilhelmina naar Engeland niet als een vlucht mocht worden uitgelegd. Dat zij terecht zich met de Regering aan de greep van de vijand had onttrokken. Dat vertrok nl. zette aanvankelijk veel kwaad bloed. Of leidde to droeve teleurstelling. Een bejaard echtpaar had in de huiskamer ingelijst hangen de kerstgroet van Koningin Wilhelmina uit 1914. Die werd verontwaardigd weggenomen. De gemeentelijke reinigingsdienst te Leeuwarden kreeg verscheidene verscheurde portretten van de Koningin te verwerken.

Het  Friesch Dagblad heeft toen trachten uit te leggen, waarom die reacties er volkomen naast waren. Het artikel werd door ruim twintig dag- en weekbladen overgenomen in het persoverzicht, maar verschillende bladen lieten wel het slot weg, waarin de mensen de vraag werd voorgelegd, of ze maar niet weer zouden beginnen voor de Koningin te bidden.

Een duidelijk neen

In januari l941 werd de hoofdredacteur bij de vijand ontboden en werd hem meegedeeld: als het Friesch Dagblad op de nu gebruikelijke wijze voortgaat, zal het worden verboden. De hoofdredacteur moet van nu voortaan een andere koers volgen. De hoofdredacteur legde toen zijn functie neer.

Het bestuur overwoog, nu maar met de krant te stoppen, maar besloot toch, te proberen nog door te gaan en de heer De Haan kreeg nu de leiding. Hij wekte direct door zijn eerste hoofdartikel al de woede van de vijand op en het was wel duidelijk, dat een conflict niet kon uitblijven.
Toen verscheen het Verordeningsblad 83/41, waarin opgenomen het Persbesluit, dat ondertekend was door de secretaris- generaal van het door de vijandelijke bezetting in het leven geroepen nieuwe Departement van Volksvoorlichting en kunsten,  Dr. T. Goedewaagen, die wijsbegeerte had gestudeerd en niet het professoraat aan de Utrechtse universiteit had gekregen, waarop hij rekende. Hij was voor dit ambt uitgekozen door Seyss Inquart, omdat die persé een NSB- er voor dit wilde hebben.
Het Persbesluit maakte van de journalistiek een gesloten gilde. Als journalist mocht nl. alleen optreden iemand, die lid was van het eveneens door Goedewaagen opgerichte Verbond van Journalisten. Binnen vier weken moest ieder die nog geen lid was en toch journalist wilde blijven, zich melden bij de voorzitter van P.J. van Megchelen net het verzoek lid te mogen worden. Die voorzitter was bevoegd, de aanvrage te weigeren. Joden behoefden zich niet te melden, want zij mochten toch geen lid te worden.

En dan komt de gedenkwaardige vergadering van het bestuur van de Persvereniging met de commissie van toezicht ten huize van de heer C. van Raaij op 61 mei 1941. Mr. D. Okma presideert. Hij vraagt de heer De Haan, die van de redactie aanwezig is, hoe de redactie staat tegenover dit persbesluit.
Antwoord van De Haan: ik heb principieel bezwaar om mij te melden als lid van het Verbond van Journalisten en zal dus ophouden journalist te zijn.
             “Na deze mededeling ontwikkelt zich een vrij uitvoerige bespreking, waaruit       tenslotte de conclusie wordt getrokken, dat het bestuur niet kan voortgaan op deze weg, zonder daarbij te kort te doen aan het doel van de vereniging en den opzet van het blad, daar het verder bij voortzetting niet meer beantwoordt aan wat de statuten bepalen”.

En dan volgt het historische woord:
              “De Voorzitter zegt, dat we ons later niet moeten schamen voor de verantwoordelijkheid, die wij dragen”.
Het besluit valt: de uitgave wordt stopgezet.

Op 17 mei verschijnt het laatste nummer van het Friesch Dagblad tijdens de bezetting. Mr. D. Okma presenteert het zelf aan de Presse- referent en deelt hem mee, dat dit het laatste nummer is. De reactie is dreigend, het woord “Einsperrung”valt. Maar Mr. Okma antwoordt rustig, dat de bezettende macht wel mensen gevangen kan zetten, maar met geen mogelijkheid zal bereiken, dat de krant weer verschijnt. En toen heeft de vijand zich bij dit besluit neergelegd.

(Het heeft de mensen van het Friesch Dagblad verbaasd, dat hun houding zo weinig weerklank, laat staan navolging vond in de dagbladpers. Praktisch iedereen voegde zich. Eind 1942 hadden zich ruim 1400 journalisten bij de creatie van de NSB gemeld, met het verzoek om getoetst en ingeschreven te worden)

Reeds twee dagen later wordt een in der haast samengeroepen ledenvergadering gehouden, waarin de beslissing van het bestuur met algemene stemmen wordt goedgekeurd. Verder wordt het bestuur, en speciaal de voorzitter, van vèrstrekkende volmachten voorzien, en om het juridisch rond te krijgen, worden de notulen daaromtrent meteen opgesteld, gelezen en vastgesteld. Wij geloven niet, dat dit het verhaal is van een anti- climax, eerder het tegendeel.

Kort vervolg

Bijna een jaar later, op 4 mei 1942, in de vroegte, werd een aantal Nederlanders met medewerking van het Nederlandse politie uit hun huizen gehaald en naar St. Michielsgestel in Noord-Brabant gebracht om als gijzelaars in voorraad te worden gehouden. De NSB had overal in het land geholpen bij het uitzoeken van de gijzelaars. Onder de gearresteerden waren C. van Raaij en H. Algra. Tegen laatstgenoemde zou later door de Duitsers nog een proces worden aangespannen op grond van wat hij in het Friesch Dagblad had geschreven. Aantekeningen bij een Duitse vertaling van een nationaal- socialistische Friese dichter, die kort tijd lid was geweest van het “Driemanschap”dat tijdens de bezetting de Friese Beweging zou leiden, was de aanleiding. Er is niets van gekomen, want Dr. Reinberger heeft het dossier tijdig vernietigd.

Voor hen, die werkloos werden door de stopzetting van de krant, is door het bestuur voldoende gezorgd en Mr. Okma, geholpen door anderen, met name door A. Algra (Methoen), heeft tijdens de bezetting een aardig kapitaal weten te verzamelen bij mensen van goeden wille, om klaar te zijn voor de start na de bevrijding. 

JAN FOLKERTS DE HAAN en GRIETJE  JANS DRAGSTRA 




IN MEMORIAM JAN FOLKERTS DE HAAN

JAN DE HAAN

Het dagblad Trouw meldde zaterdag 19 augustus in de rubriek Personalia, dat op 72 – jarige leeftijd in Groningen overleden was de heer J. de Haan, oud – redacteur van het dagblad Trouw.
In genoemd artikel werd gememoreerd dat zijn eerste jongensboek in het Fries geschreven de titel droeg “Fan bûgjen frjemd” (vrij vertaald: Wij buigen niet). Je zou dit als thema van het leven van Jan de Haan kunnen beschouwen. Als medewerker aan het Fries Dagblad nam hij van harte deed aan de beslissing om onder de Duitse bezetting niet verder te willen verschijnen met een krant, die niet vrij zou zijn in haar publicaties. Deze stoere Fries werd na de oorlog chef - redacteur en later hoofdredacteur van de “Nieuwe Provinciale”, zoals “de krant van Jan Haan” in de omgang genoemd werd. Ongetwijfeld heeft De Haan gehoopt dat deze krant zou uitgroeien zoals het Fries Dagblad dit deed. Dat is helaas niet gebeurd. Niet alleen omdat de potentiële lezerskring in Friesland groter is dan in Groningen ( alleen wat gereformeerden betreft 19.000 leden meer). Wij moeten daarnaast ook deken aan de beperkte opzet van de “N.Prov.”, aan de verknochtheid die gereformeerden nu eenmaal hebben aan het Nieuwsbad van het Noorden en aan het feit dat de z.g.n. vrijmaking in onze provincie nogal aansloeg, waarbij men alras met een eigen blad begon.

Op een gegeven moment gaan de Nieuwe Provinciale en de nieuwe Drentse over in het Dagblad Trouw. Nog herinner ik mij een vergadering, onder voorzitterschap van Smallenbroek, waar toegezegd werd dat “Trouw” een pagina nieuws uit het noorden zou leveren. Veel is daar niet van gekomen. Reden: te weinig lezers. Zie boven. Zo is het wel wat anders gelopen dan De Haan ongetwijfeld gehoopt heeft.
Waarom bij zijn heengaan in onze Kerkbode wordt stilgestaan? Wel, in de eerste plaats omdat ik rondweg wil zeggen hoe jammer het is dat gereformeerd Groningen te weinig het belang inziet van een dagblad, dat rekenen wil met een evangelische visie op het leven. Persoonlijk wil ik dan toch zeggen dat het dagblad Trouw de volmaaktheid niet gegrepen heeft (en dat ook nooit zal doen) maar dat daarin toch nog steeds de grondtoon te horen is van het geluid, dat in oorlogstijd het illegale Trouw kenmerkte.

En tenslotte – Jan de Haan heeft ook veel geschreven in onze Groninger Kerkbode. Daaruit bleek dat deze broeder, die fan bûgjen frjemd was, geen starre conservatieve man was , maar iemand, die open stond voor wat goed is in het nieuwe.
De familie vinde troost over plotseling verlies van man en vader in de wetenschap, dat hij wel boog voor zijn Heer.

W. REESKAMP
(Groninger Kerkbode)


In memoriam

Jan de Haan

J(an) de Haan overleden. Een journalist die een halve eeuw zowel zijn grote liefde als zijn vele talenten heeft gegeven aan de protestantse provinciale pers. Een leven in de journalistiek dat hem geen enkel gewin, vele teleurstellingen en ondanks alles voldoening opleverde. Hij genoot gezag en verwierf vrienden ver buiten de kring van de eigen ”krant”. In de Gronings Drentse Journalisten Vereniging, die hem graag als gast ontving, niet minder dan in de PDJK waarvan hij principieel lid was.
Kort na de voorlog kam De Haan, die onderwijzer wilde worden maar door werkloosheid journalist werd, van het Fries Dagblad over naar de Nieuwe Provinciale Groninger Courant. Een Fries die zeer snel volledig werd geaccepteerd in de Groninger kring. Een vooroorlogse journalist – hij gaf méé de stoot tot het verdwijnen van het Friesch Dagblad als één der aller eersten en zeer weinigen onder de Duitse bezetting – die wonderwel kon omspringen met het vreemde volkje dat toen bij de (destijds nog) vijf Groninger kranten wel even alles zou vernieuwen. Baas de Haan – niemand noemde hem meneer, niemand piekerde erover hem te tutoyeren: ‘baas’ was hij niet als macht – maar als gezaghebbende – gaf altijd ronduit zijn mening. Onverbloemd, maar steeds met een filosofische ondertoon en doortrokken van blije verdraagzaamheid. In de kleine tien jaar dat hij mijn chef en mijn vriend was, heeft hij mij en talloze collega’s van vrijwel al die Groninger kranten méér geleerd en vooral meer doordrongen van de innerlijke waarden der journalistiek dan welke hoofdredacteur ook. Zat je in de knoei, privé dan wel bij je krant, baas De Haan was altijd bij de hand. Zo nodig tegen de hoofdredacteur in.

De Haan heeft gevochten voor de Nieuwe Provinciale, maar kon het tij niet keren. Dood tij door gemiste kansen zowel als fouten in beleid waarop hij geen invloed uit kon oefenen. De overgang van de Nieuwe Provinciale en de Nieuwe Drentse naar Trouw was voor hem, toen hoofdredacteur, een bittere zaak. Bitter vooral omdat het volgens hem niet nodig en eigenlijk ook onvergeeflijk was. Niettemin ook als chef van de noordelijke editie van Trouw bleef hij letterlijk en figuurlijk trouw.

Woensdag 23 augustus is baas De Haan begraven. Ik weet hoe hij de psalmen lief had, in het bijzonder ook psalm 42 met daarin de regels ‘Wanneer mag ik komen, mij laten zien voor uw aangezicht.’ Ik ben er zeker van dat baas De Haan zich kon laten zien voor het aangezicht van de Enige, de Eeuwige en de Altijd Aanwezige. Moge dit zijn vrouw, zijn kinderen en kleinkinderen tot troost zijn in hun verdriet en eenzaamheid.

ROELOF K. HEIJS

( uit het blad van de Protestants -  Christelijke Journalistieke Kring)

BIJNA 50 JAAR



Bijna 50 jaar….

Jan de Haan werd op 14 maart 1904 te Boornbergum (Fr) geboren. 
Na de lagere school kwam hij in de tweede klas van de Christelijke Kweekschool te Sneek terecht, die hij in 1924 als jong onderwijzer verliet. 
Bij gebrek aan werk solliciteerde hij bij de redactie van het Friesch Dagblad in Sneek. 
Op een briefkaart werd hem meegedeeld dat hij kon komen: tegen een salaris van f 10,- per week.
Op het kantoor in Sneek werd hij bij gebrek aan mankracht meteen voor de volle honderd procent ingezet. 
In ’41 hield het Friesch Dagblad op te verschijnen: de redactie en de directie wilden zich niet neerleggen bij de bevelen van de Duitse Presserat. 
Baas de Haan zat dientengevolge zonder werk en ging er dus een boekhouddiploma bijhalen. 
Die studie samen met administratief werk voor de Gereformeerde Kerk waarvan hij lid was liet hem toch nog vrije tijd. 
In deze donkere oorlogsjaren was het dat zijn eerste historische kinderboeken ontstond: “Fen bûgjen frjemd”. 
De tendens van het manuscript was wel zo opstandig, dat zijn vrouw het veiligheidshalve verborg in de bergruimte onder haar naaimachine. 
Na de oorlog werd het boek uitgegeven. 
Later volgden nog meer titels in hetzelfde genre.
Na de oorlog vertrok Jan de Haan naar Groningen, waar uitgever Jan Haan  “De Nieuwe Provinciale Groninger Courant” opnieuw deed verschijnen. 
Daar werd Jan de Haan tot “Baas”de Haan. 
Vijfentwintig jaar lief en leed heeft hij met deze krant gedeeld, eerst als chef – redacteur, later als hoofdredacteur, totdat de krant in 1965 opging in het dagblad Trouw. 
Tot op heden is “Baas” de Haan chef – redacteur van de Noord – editie van Trouw. 
Per 1 januari gaat hij met pensioen.


OUD – HOOFDRED. NIEUWE PROVINCIALE GRON. COURANT


“BAAS” DE HAAN NA BIJNA 50 JAAR UIT DE JOURNALISTIEK

Als “Baas”de Haan één ding hoopt van dit stukje over hem dan is het wel dat het goed overkomt. Als dit verhaaltje goed overkomt dan hebben wij daarmee voldaan aan wat deze 65 –jarige journalist – in bijna – ruste een van de meest fundamentele eisen van de journalistiek vindt: het maken van een stukje waarin de feiten overkomen zoals ze gebeurd zijn.
Iedere spreker, iedere gebeurtenis heeft daar recht op, meent hij.

“Baas”de Haan, zoals hij door iedereen die over hem spreekt genoemd wordt is “Mijnheer de Haan” als je met hem spreekt.  Maar als “Baas”heeft hij het grootste gedeelte van zijn journalistieke loopbaan doorgebracht: redacteur bij het Friesch Dagblad. Als redacteur, later hoofdredacteur gedurende 25 jaar bij de Nieuwe Provinciale Groninger Courant en nu chef – redacteur van de Noordelijke editie van het landelijk dagblad Trouw. Tot 1 januari, want dan is het afgelopen, met het vaste dienstverband. En daar is Baas de Haan wel blij om, want voor hem hoeft het niet allemaal meer zo. Hij heeft het wel gezien in de journalistiek en al zal hij heus nog wel eens bijspringen in acute omstandigheden, hij verheugt zich erop dat hij nu eens toe zal komen aan de dingen die hij in zijn journalistenbestaan heeft moeten verwaarlozen.




MOETEN

“Dat is een nadeel van de journalistiek”, zegt hij. “Je staat als een observator midden in het leven, je volgt de gebeurtenissen op de voet, je zit midden in de ontwikkelingen en toch….. Het typische is dat je buiten het gemeenschapsleven blijft. Je kunt je niet permitteren om lid te zijn van een vereniging die op één bepaalde avond in de week vergadert, want dan moet je veel te vaak werken. Maar nu wordt alles anders: ik ben ouderling en na 1 januari hoop ik op dat gebied iets te gaan doen. Het boeit mij bovenmare om dat proces mee te maken waarin de kerk bezig is zich los te maken van het harnas waarin zij eeuwenlang vastgeroest heeft gezeten en waarin zij tot een eigentijdse verschijning wordt”.

En hij verduidelijkt zijn plezier in de toestand die nu gaat komen: Ik moet nu niets meer. Ik heb lang genoeg gemoeten in mijn leven. Nu ik vrij ben kan ik helemaal zelfstandig bepalen wat ik wil”,

Jan de Haan zit misleidend kalm, pratend met gevouwen handen aan de tafel thuis: als werkloos onderwijzer op een hongerloontje van 10 gulden per week begonnen bij het Friesch Dagblad in Sneek, na de oorlog in dienst genomen bij de Nieuwe Provinciale van uitgever Jan Haan en na de samensmelting van dat blad met Trouw zijn laatste journalistiek jaren slijtend in een zekere teleurstelling dat het allemaal zo gelopen is. 
Die teleurstelling is merkbaar aan de halve zinnen waarmee hij soms een gesprekje over koetjes en kalfjes lardeert: bij de opening van een expositie, bij een relatief belangrijke persconferentie. Als echter op die teleurstelling wordt gezinspeeld, (heel voorzichtig, want ieder die wel eens een borreltje met hem gedronken heeft weet hoe hij plotseling fel met de vuist op tafel kan slaan als hij een principiële zaak wil verdedigen) wil hij daar maar nauwelijks iets over kwijt. 
Geen toestanden, vooral geen toestanden meer: het verdwijnen van de Nieuwe Provinciale in 9165 heeft hem tenslotte de ervaring gegeven, dat het werk hij zich in alle oprechtheid voor inzette, het uitbouwen van zijn krant, hem bij de handen werd afgebroken.

TROUW

Heeft hij dat gevoel ook bij Trouw, een van de bladen die er nu niet bepaald rooskleurig voorstaat? De blik door de brillenglazen is scherp genoeg. Baas de Haan begrijpt uitstekend wat er gevraagd wordt, maar besluit de boot toch maar af te houden. Hij staat op, gaat direct zitten en neemt lange tijd stilte in acht: is hij boos? Hij is niet boos, maar dicteert na enkele minuten een bedachtzaam antwoord met veel pauzes en veel relativeringen.

“Ik dacht dat de formule volgens welke de redactie van Trouw op dit moment werkt om een krant te maken – lange pauze – die goede actuele en achtergrondinformatie geeft van de ontwikkelingen die zich binnen het protestants christelijk leven van Nederland voltrekken en tevens buiten onze grenzen, dat die formule een heel goede is. Maar zal Trouw de tijd gegeven zijn om de krant die door de redactie voor ogen gaat inderdaad helemaal uit de verf te laten komen?”

Hij kijkt vorsend terug: “Ja mijnheer de Haan, dat vroegen we nu net aan u”. 
Weer een lange periode van zwijgen. 
“Ik weet niet welke kant u uit wil”. 
En als hij dan gehoord heeft dat er helemaal niet naar een speciale kant toe gevraagd wordt, maar zomaar wat in het wilde weg geprikt: “Ik hou meer van een planmatige opzet”.


DAL

En dan laat hij zich toch nog verleiden tot een voorspelling aan de hand van een in Trouwe geciteerde uitspraak van de voorzitter van de Christelijke Pers, de heer Fibbe die gezegd heeft dat de Christelijke Pers wellicht volgend jaar door het diepste dal heen zal moeten. “Ik zie het niet zo dat Trouw op zeer korte termijn al aan het eind van zijn Latijn zou zijn. De samensmelting met het Kwartet maakt een nieuw startpunt mogelijk. Ik zou ’t een bijna onherstelbaar verlies vinden als een landelijk christelijk dagblad niet meer mogelijk zou zijn in Nederland”.
Pas veel later in het gesprek komt hij er nog eens en dan plotseling fel en prikkend net zijn vinger op het papier op terug: Een van de dingen die mij in het leven pijn hebben gedaan is dit: dat wij niet geprobeerd hebben met het aangrijpen van de positieve dingen die er wel waren al dat andere ook aan te pakken en in positieve richting om te buigen. Er is een heel volksdeel bij die krant betrokken. Je maakt mij niet wijs dat daarin geen kracht genoeg zou zijn om die krant te behouden. Maar we  zijn op die negatieve manier met elkaar de grafdelvers geworden van onze eigen regoniale bladen”,
Dat kunnen zijn de lezers van de Nieuwe Provincialer in de zak steken en even daarna komt er eenzelfde veeg uit de pan voor de geestverwanten van Trouw.

“Ik hoop van harte dat hetzelfde negatieve grapje met Trouw niet uitgehaald wordt. Want als Trouw verloren gaat, dan hebben we het zelf gedaan. Wij als protestants christelijk volksdeel hebben in zoverre individueel een hele grote verantwoordelijkheid voor wat het voortbestaan van een krant betreft. Een krant is voor mij nog steeds geen pond suiker”.

Dit is een van de situaties waarin er principieel met de vuist op tafel geslagen moet worden, zonder je te bekommeren om de gevolgen. Zoals er ook in het begin van de oorlog een veel principiëler vuist gemaakt werd tegen de Duitsers door de verschijning van het Friesch Dagblad te staken, liever dan naar de pijpen van de bezetter te dansen. Liever zelf zonder werk, dan je principe laten varen.

VREDE

“Zolang je in de boot zit kijk je niet zo achterom naar de weg die je als mens hebt afgelegd. Maar nu denk ik wel eens: als je een andere kant had gekozen had je dan niet meer van die weg terecht gebracht met de gaven die je hebt meegekregen? Ik heb een boeiend leven gehad, maar ook zwaar. En toch kan ik er volle vrede mee hebben dat het zo gelopen is. De intentie waarmee ik getracht heb dit vak te vervullen zou op een andere manier toch dezelfde geweest zijn.

TRAGIEK

Baas de Haan, een beetje triest, een beetje teleurgesteld, toch niet verstoken van een zekere humoristische kijk op zijn eigen omstandigheden, Toch dankbaar voor alles wat hem is overkomen: de mensen die hij heeft ontmoet, mannen als Jongeling, Algra en Bruins Slot waar hij tegen op kon zien en waarvan hij daarom bepaalde eigenschappen over het hoofd kan zien. De vrouw die hij trouwde en waartegen hij nu tijdens het gesprek zo genoeglijk knikte, al hebben ze ook elf (grote) kinderen samen. En de overtuiging dat het tenslotte allemaal goed  zal komen met een mensenleven.
Om nog even terug te komen op zijn afscheid van Trouw: “Het geeft een tragisch levensgevoel, dat je er uitstapt net op het moment dat Trouw volgend jaar door het diepste dal heen moet. Maar ik kan niet meer. Ik had liever een bloeiende krant verlaten die helemaal geen zorgen had, dan nu een krant waarbij de zorgen zo groot zijn”.
Een baas onder de journalisten, deze Jan de Haan uit het Friese Boornbergum: Hij constateert alleen maar als zegt: “Ik heb met de zorgelijke kant van de journalistiek een behoorlijke portie te maken gehad.”

Zo kwam het over en alle eerlijkheid: een wat weemoedige maar zeker niet uitgebluste man, die geen behoefte meer heeft aan opzienbarende uitspraken maar zich toch verzet als de fundamenten waarin hij gelooft worden aangetast. En die bij dat alles durft te zeggen dat hij volle vrede met het verloop van zijn leven hebben kan.

Groninger Gezinsbode , 23 december 1971







DE KRANTEN OVER DE HAAN

Alias Dean Hanja alias Master Bokke etc.



40 – jarig jubileum



“Baas”de Haan vechten voor christelijke pers

Deze week is (in zeer intiem kring) het jubileum gevierd van een man die, zowel letterlijk als figuurlijk, in het werk voor de christelijke pers vergrijsd: van J. de Haan, chef van de in Groningen en Drenthe  verschijnende editie van “Trouw”. Bedaard trekkend aan zijn pijp heeft hij de nu veertig jaren achter hem liggende dag herdacht waarop hij zijn intrede deed in de journalistiek. Hij zal hebben bepeinsd hoe hij de achttienjarige, pas afgestudeerde kwekeling, niet voor de klas terechtkwam (dat lukte in die magere twintiger jaren na een half jaar zoeken nog niet), maar op het bureel van het toen nog kleine, maar strijdbare “Friesch Dagblad” in Sneek. Er zullen beelden zijn opgedoemd van roerige politieke vergaderingen, van ontelbare nachtelijke uren achter de schrijfmachine en van talrijke drukke en drukkende dagen waarop hij, vrijwel in zijn eentje, de hele krant maakte.

En dat ingegeven door die allesbeheersende en alles stuwende gedachte zijn steentje te moeten bijdragen aan de opbouw van een christelijke pers. Die wel geringe middelen had (hijzelf verdiende in het begin een tientje in de week) maar waarin hij toch grote mogelijkheden zag. Hij koos daarmee niet de gemakkelijkste weg. Integendeel. Alle tegenspoed, die juist de christelijke pers kreeg te verwerken, heeft hij niet alleen meegemaakt maar ook dòòrgemaakt. Hij zag het “Friesch Dagblad”in die jaren niet van de grond komen, zoals hij zich had voorgesteld en toen hij zich na de tweede wereldoorlog verbond aan de christelijke dagbladen in Groningen en Drenthe verzeilde hij opnieuw van de ene moeilijkheid en teleurstelling in de andere.

Gepleit en gevochten heeft hij, maar telkens moest hij terugkomen op het punt, waarom het protestants publiek niet met zijn pers meeging. Maar tòch is hij gebleven. Toch is hij er vandaag nòg bij. Hij is erbij om elke nieuwe mogelijkheid die zich voordoet aan te pakken en uit te diepen, waarbij hij in staat is terug te grijpen op zijn ruime ervaring. Het elan van de acttienjarige jongeman, die zich in Sneek bij de hoofdredacteur kwam melden, heeft hem niet verlaten. Dat is één van de treffende trekken van jubilaris De Haan.

Hij is met de tijd meegegaan en zal dat blijven doen, slagvaardig en enthousiast. Het enthousiasme, dat hij kan opbrengen, is door de velen die naast en onder hem hebben gewerkt, en er soms wat anders tegen aankeken, niet steeds meteen begrepen, maar het miste toch ook nooit zijn uitwerking. Het was prettig werken bij “Baas de Haan”, zoals de insiders hem noemen. Dat “baas’ was en is onder collega’s niet alleen maar een aanspreektitel. Het is een eretitel. Zij drukken daarmee hun waardering uit voor de man die een verhààl kan schrijven, een kundige kijk op de zaken heeft en altijd klaar staat een jongere de weg te wijzen.

Zij kennen hem ook als de man die, als rechtgeaarde Fries, aan de ene kant wel zeer snel voor iets warm kan lopen, maar aan de andere kant ook erg nuchter en bedaard (en verstrooid) kan zijn.

Dat is Jan de Haan – met het accent op “de” om, zoals hij zelf pleegt te zeggen, verwarring in de omgeving te voorkomen. Hij heeft niet slechts zijn veertigjarig jubileum als journalist herdacht, veel meer nog was het een mijlpaal in het leven van een christen – journalist.

(uit welke krant?)



De wegen van Jan de Haan

Eén van de jubilarissen heeft een andere weg dan de gebruikelijke afgelegd om het tot Trouw – jubilaris te brengen. De Groningse redacteur Jan de Haan, die eind van dit jaar met pensioen gaat, heeft het eerste deel van die weg namelijk afgelegd via een andere krant: de Nieuwe Provinciale Groninger Courant/Nieuwe Drentsche Courant. Toen deze beide bladen kopbladen werden van Trouw en tenslotte verdwenen en werden voortgezet als de Noord – editie, legde de heer De Haan de laatste zes jaar zijn weg bij Trouw af. Het was in 1946 – dus toch precies 25 jaar geleden – dat hij als redacteur in dienst kwam bij de door Jan Haan N.V. uitgegeven Nieuwe Provinciale Groninger Courant. De heer De Haan had toen zijn sporen al verdiend. Geboren in Boornbergum (14 naar 1906) en tot onderwijzer opgeleid in Sneek, komt hij door bezuinigings- maatregelen bij het onderwijs – net als zo vele anderen – niet direct een baan in deze sector krijgen. Hij trad in 1925 in dienst bij het Friesch Dagblad, waarvan de heer P. Brouwer toen hoofdredacteur was.

Zo niet via het onderwijs dan toch langs andere weg heeft hij de jeugd echter toch willen bereiken. Hij schreef na de tweede wereldoorlog een vijftal jeugdboeken. Het eerste was in het Fries en heette “Fan bûgjen frjemd” (letterlijk: Van buigen vreemd).  Het ging over de bezettingstijd en werd later vertaald in het Hollands en uitgegeven door Jan Haan N.V. te Groningen, onder de titel “Het geweld onttogen”.
Naast enkele andere jeugdboekjes (o.a. De Holle Polsstok, Het kolenschip van Venlo) scheef hij ook een brochure over de voorgeschiedenis die er toe leidde dat het Fiesch Dagblad in het begin van de bezettingstijd vrijwillig ophield met verschijnen (Het eerste persverzet).

Na de oorlog kwam het Friesch Dagblad opnieuw uit en verscheen Trouw voor het eerst niet – illegaal. De Haan was bij het Friesch Dagblad chef – redacteur. Omdat hij kinderboeken gin schrijven, wilde hij als gewoon redacteur in Groningen beginnen, maar dat mislukte. De toenmalige chef – redacteur ging weg en De Haan werd automatisch zijn opvolger en is dat gebleven tot hij hoofdredacteur werd van de Nieuwe Provinciale Groninger Courant/Nieuwe Drentsche Courant. Na de oorlog was eerst nog het huidige kamerlid P. Jongeling hoofdredacteur, opgevolgd door achtereenvolgens E. van Ruller en H. W v.d. Brink. De Haan volgde de laatste op en werd na de overgang tot Trouw – editie, chef van de Groningse redactie.

(uit TROUW 20 april 1971, jubileumuitgave)

HET FRIESCH DAGBLAD IN BEZETTINGSTIJD

Het Friesch Dagblad in bezettingtijd

Autoritaire heersers zijn verklaarde vijanden van de vrije meningsuiting. Deze agressiviteit wordt vooral ingegeven door de vrees voor het gedrukte woord, dat zich richt tegen het door hen gevierde beleid, Sommigen van hen hebben getracht zich daartegen te verdedigen door zelf een orgaan volledig te beheersen en ( met subsidie)  uit te geven, maar zodra bekend werd wie achter de schermen aan de touwtjes trok, was de invloed verdwenen. Trouwens, wanneer de oppositie het wapen van de ironie gebruikte, stond ook het regeringsorgaan machteloos. Een ander wapen was een zeer ruim uitgelegde interpretatie van de strafwet, maar ook daar waren altijd mazen in te vinden, wanneer althans de schijn gehandhaafd moest worden dat de democratische vrijheden onder het autoritaire regiem werden gehandhaafd. Slechts in dictatoriaal geregeerde landen vond men de oplossing voor dit probleem. Door middel van intimidatie, ontslag, mishandeling en moord dwongen de heersers directies en journalisten alleen dat te publiceren, dat hen welgevallig was. Ook Hitler heeft dit systeem met succes toegepast. Met medewerking van de sater Goebbels werd het tot de uiterste perfectie ontwikkeld. Een dicht net van politie en spionnen zorgde er voor dat in Duitsland geen woord gepubliceerd werd dat maar enigszins afweek van de uitgegeven directieven, of het werd onmiddellijk aangebracht, waarna de schrijver onschadelijk werd gemaakt. Wanneer Goebbels decreteerde: hierover mag niets gepubliceerd worden, dan gebeurde het niet. Als zonen sneuvelden op de slagvelden van Franco in Spanje, dan mocht over de oorzaak van hun dood niet gesproken worden, laat staan geschreven. En het Duitse volk liet zich deze terreur aanleunen, Iedereen wist, dat alle kranten schreven volgens de van hogerhand verstrekte instructies, maar allen geloofden, wilden althans geloven, dat, wat er geschreven werd, waarheid was. Wij hebben het nooit geweten, schreeuwden ze om het hardst na de oorlog,      toen de gruwelen van het nationaal – socialisme bekend werden. Ze hebben het niet willen weten, omdat zij toestonden dat iedere vrije gedachte door Goebbels gewurgd werd

Geen capitulatie voor de nazi’s

Toen de Duitsers ons land bezetten, was dit bij de journalisten en de directies van de bladen allemaal bekend. Zij waren er ook van op de hoogte, dat dit geleidelijk gebeurd was, stap voor stap, en dat door medewerking van nazi – journalisten het de schijn had gekregen van vrijwilligheid. Zij moesten er op bedacht zijn, dat dit proces ook in Nederland geprobeerd zou worden.
Men zou denken dat geen groep in Nederland zo gepredisponeerd was tot het voeren van succesrijk verzet als juist de journalisten. Want niet alleen waren zij op de hoogte van de feiten, zij hadden bovendien altijd van de daken verkondigd dat zij hun werk niet konden doen dan in volstrekte vrijheid.

Waar de grens van die vrijheid lag, werd verschillend beoordeeld, maar zij waren het in overgrote meerderheid er over eens, dat dit niet door de gewone rechter kon worden uitgemaakt. Zij vormden, door hun dienst aan de Koningin der Aarde, een groep apart, die niet onder de gewone wet kon en mocht vallen. Zij eisten een speciale ethiek voor zichzelf op, hielden beschouwingen over een erecode voor de journalistiek en pretendeerden dat alleen vakgenoten konden oordelen over een eventueel vergrijp tegen de persethiek. En bij dat alles stond de persvrijheid centraal: het recht op informatie en het recht van publicatie. De krant was een publieke instelling, een onmisbaar orgaan van de democratie, een verlengstuk van het mondige volk dat er recht op had volledig geïnformeerd en voorgelicht te worden. En daarom moest een journalist bij de nieuwsgaring de nodige armslag hebben en mocht hij in de uitoefening van zijn functie niet bedreigd worden met strafmaatregelen door wet en rechter. Ieder die probeerde deze vrijheid te beknotten, pleegde in wezen een aanslag op ons democratisch staatsbestel.

JOURNALISTEN FAALDEN

Helaas moet geconstateerd worden, dat wellicht geen enkele groep zodanig teleurgesteld heeft als die van de persmensen. Toen de Duitsers het A.N.P. hadden overgenomen en onder nazileiding geplaatst, begon de vijand meteen aanwijzingen te geven. Dit of dat bericht moest worden geplaatst, soms in zijn geheel, ofwel: over deze of gene gebeurtenis mag niets gepubliceerd worden. Nog later werd een enkele keer zelfs de grootte van de kop aangegeven. Spoedig na de bezetting begon ook de perschef Janke bijna dagelijks persconferenties te beleggen, waarop de hoofdredacteuren van de landelijke bladen ingescherpt werd wat ze moesten doen en laten.

In het begin werd door de redacties met dit alles nog wel eens de hand gelicht, maar al spoedig volgden dan waarschuwingen en dreigementen. Daarbij bleef het niet. De Standaard werd voor acht weken verboden wegens een hoofdartikel van dr. Colijn. Door deze maatregel sloeg de directies de schrik in de benen en de journalisten voelde zich evenzeer bedreigd. De directeuren herinnerden zich daarbij, dat zij na de oorlog geen krant konden uitgeven, wanneer na een volstrekt verbod hun machines zouden worden gevorderd. Natuurlijk speelden de belangen van de aandeelhouders ook een rol: de krant mocht dan een ideëel doel dienen, het waren tenslotte zakelijke instellingen, die geen verlies mochten lijden.

Maar ook vele, te vele, journalisten weifelden. Hun lofzangen op de persvrijheid zongen zij in een ongevaarlijke tijd. Nu echter stond hun inkomen,hun vrijheid, misschien zelfs hun leven op het spel, Verreweg de meesten gingen de huik wat neer de wind hangen en gooiden het met hun journalistiek geweten op een akkoordje; het was een bijzondere tijd, de oorlog zou wellicht maar kort duren, de lezers begrepen wel dat zij moesten schrijven als zij deden en dat het allemaal maar Duitse propaganda was. Langzaam maar zeker schoven zij verder; wij hebben ze zien vallen en hun val was groot.

Gelukkig niet allemaal. Er waren kranten en journalisten die het er op aan lieten komen. Sommige redacteuren namen ontslag; anderen werkten tegelijk mee aan illegale bladen. De Maasbode werd al vroeg verboden. Er is echter maar één krant geweest die met alle daaraan verbonden journalisten liever onderging dan capituleerde. Dat was het Friesch Dagblad.

HET FRIESCH DAGBLAD
.
Het Friesch Dagblad was maar een kleine krant, die uitging van een vereniging, de enige in Nederland Die organisatie stelde zich ten doel: de verbreiding van de antirevolutionaire beginselen. Het bestuur stond onder leiding van de voorzichtige, maar onverzettelijke mr. D. Okma. Daarnaast was er nog een commissie van toezicht, waarin ds. W.H. den Houting domineerde.
De oplage van de krant bedroeg slechts weinige duizenden en de redactie bestond uit slechts vier personen. Eigenlijk is dit nog iets teveel gezegd, want toen de vorige hoofdredacteur overleden was, bleek het financieel niet goed mogelijk een zware kracht als een volledige hoofdredacteur te betalen.

Vandaar dat  na de dood van de heer D. van der Meulen een andere oplossing was gevonden.

H. Algra, leraar aan het gereformeerd gymnasium, was gevraagd deze op te volgen. Algra had de functie gezocht noch begeerd, maar om der wikke van de zaak die het F.D. diende, wilde hij niet bedanken. In naam was hij hoofdredacteur, in feite echter hoofdartikelschrijver, omdat hij zijn volledige leraarsfunctie ook bleef vervullen. Al spoedig bleek dit een zeer gelukkige keuze te zijn, want zijn pittige hoofdartikelen trokken tot ver buiten de provinciale aandacht en het abonnementental, ontwikkelde zich in opwaartse richting

Het F.D. had geen eigen drukkerij, maar wel aandelen in de N.V. drukkerij  De Motor te Sneek. Het was een minderheidsbelang, zoals ook de directeur, G. H. Krommendijk, bezat. De drukkerij was technisch niet helemaal up to date, mede doordat de financiële toestand dikwijls zorgen gaf. Maar doordat men samen het doel van de krant boven de centen stelde, gelukte het telkens weer het voortbestaan van het blad te verzekeren. Maar juist toen het perspectief gunstiger scheen te worden, brak de oorlog uit. Dat toen één der redacteuren in dienst moest, was een bijzondere complicatie, maar gelukkig keerde hij spoedig terug. Dat betrof  J. de Haan die de feitelijke leiding van de krant had: een principieel man, die zijn functie uit roeping vervulde, zoals nog zal blijken.

Tegen het nazisme

Voor de vier mannen die eerst verantwoordelijk waren voor de inhoud van de krant was het helemaal geen vraag, wat er in de bezettingtijd met het F.D. vroeger of later zou sneuvelen in de strijd tegen het nationaal – socialisme. De vraag was slechts: wanneer. Zij zouden het conflict niet zoeken, maar zolang het blad verscheen zou het een klaar en duidelijk geluid geven, in overeenstemming met de grondslag die gekozen was. Er was eigenlijk maar een zorg, dat de beslissing zou vallen in de strijd om een kardinaal, voor ieder duidelijk punt.

De hoofdredacteur zag het als een bijzondere leiding Gods dat hij tot deze functie was geroepen. De geringe vergoeding die hij voor zijn werk ontving, kon geen verleiding zijn om aan zijn functie vast te houden. De reden die hem tot de aanvaarding van deze taak had gedrongen, gold nu nog in versterkte mate: de lezers te dienen door hen voor te lichten, hen iets mee te geven in die zware tijd, hen aan te sporen om de strijd vol te houden, omdat een christen niet anders mocht. Dit betekende ook een niet toegeven aan de vijand, die probeerde de kranten in te schakelen om ons hele volk aan het twijfelen te brengen over de uitslag van de oorlog.
De Haan, die met Algra in de frontlinie stond, zag het niet anders. Een christen – journa;list en een christelijke krant mochten nooit of te nimmer een instrument worden van het nationaal – socialisme, meende hij. Zijn werk op dit terrein was echter minder spectaculair dan dat van Algra: hij zorgde er voor, in overleg met zijn hoofdredacteur, dat de ergste en ergerlijkste staaltjes van propaganda ondanks de Duitse bedreigingen niet in de krant kwamen, Dat klinkt erg negatief, maar het had dezelfde strekking als de hoofdartikelen van Algra: de lezers te immuniseren tegen het nazi gif.

Hoofdartikelen

  Vier weken voor de aanval op Nederland schreef Algra naar aanleiding van wat in Noorwegen gebeurd was in een hoofdartikel hoe de aanval op Rotterdam zou kunnen verlopen – het is bijna letterlijk uitgekomen. Op de eerste dag van de bezetting van Friesland verscheen het F.D. met een meditatie over Psalm 91, die op de beruchte vrijdagmorgen in bijna alle schriftgelovige gezinnen gelezen was. Het was een troostvol en bemoedigend woord, een tendens die tot het laatst toe de hoofdartikelen zou kenmerken.

Daarin werd vooral uit twee bronnen geput: de bijbel en de geschiedenis. Hoe Algra uit oude, vergeten boeken citaten wist te voorschijn te toveren, grenst aan het ongelooflijke. En ze waren juist op het moment dat zij verschenen actueel: niemand behoefde te raden wat er bedoeld werd, al werden de Duitsers noch hun wandaden er in genoemd. Vooral zij die de huik naar de wind hingen, werden er op kostelijke wijze in te kijk gezet. Trouwens, niet alleen zij. Vernietigend was de meditatie over “Maar de vreesachtigen….” uit Openbaring 21: 8. Christus noemt de vreesachtigen (in de nieuwe vertaling staat: lafhartigen) het eerst van allen die in de poel van vuur en zwavel terecht zullen komen.

Een dankbaar object voor spot was ook de NSB, waarop men in de eerste tijd nog “frij pik” had. Wie dit nu herleest, gnuift nog. De  “slachtoffers” die het trof, waren razend, maar konden zonder de Duitsers niets doen. Ze werden op alle manieren tot op het hemd uitgekleed en verbeten (voorlopig) hun ergernis.
Het afglijden door welwillendheid en tegemoetkomendheid van de ambtenaren ( de Frederiks – mentaliteit) werd al op 22 juli 1940 gewraakt, Fel ageerde Algra tegen de compromissenpolitiek van de Nederlandse Unie, tegen de Winterhulp die een bedreiging vormde voor de kerkelijke arbeid, de opbouwdienst die “algemeen” wilde zijn, tegen vreugde en arbeid, tegen het opnemen van een nazi in het driemanschap van de Friese Beweging. Maar naast deze afweer werd het opbouwende werd niet vergeten, allerminst.

Onder druk

Onderwijl nam de Duitse druk op de pers steeds toe. In de provincies werden ook “Pressereferenten” aangesteld om de provinciale kranten beter in het oog te houden en ze gelijk te schakelen. In Friesland heette de man Weidlich en spoedig verzocht hij de provinciale hoofdredacteuren hun opwachting bij hen te maken. Bijzondere belangstelling had hij voor Algra, maar die liet zich daar niet zien: hij wenste geen vrij van school te nemen om de Duitsers te believen. Vandaar dat De Haan er heen ging.  Het werd een kennismakingsvisite, maar er kwam meteen al een verzoek (lees: bevel). Er zou een Duits operagezelschap naar Leeuwarden komen en Weidlich verwachtte dat de bladen daaraan extra en vriendelijke aandacht zouden schenken. De andree bladen namen dat aan, maar De Haan wees Weidlich er op, dat het F.D. principieel bezwaar maakte tegen opera en ballet. De Duitsers toonde zich hoogst verwonderd over zo’n strenge levenshouding, maar accepteerde het. Het F.D. nam er dan ook geen letter over op. De volgende keer kregen de andere bladen een standje over het niet al te enthousiaste verslag dat zij van de uitvoering hadden gegeven,
Op een andere keer kwam de grote Janke zelf naar Leeuwarden. Nu waren ook alle streekbladen tot het kleinste bokkekrantje toe, naar Leeuwarden ontboden. Beauftragte Ross hiel eerst een rede, die met ijzige stilte werd aangehoord. Toen werd gewacht op Janke. In die pauze vroeg Weidlich of Algra ook aanwezig was. “Nee”, zei De Haan, “ik vertegenwoordig het F.D” ”Dus , dat verschijnt nog wel?”vroeg Weidlich poeslief, daarmee doorschemeren latend, dat het de langste tijd wel zou hebben bestaan.

Toen Janke sprak, bevroren de gezichten opnieuw. Hij vroeg daarna of iemand nog iets te vragen had. Niemand voelde daaraan behoefte, maar een andere journalist had wel iets te zeggen. Hij sprak in het Fries. “Het was wel leuk,” zei hij, “dat de Duitsers zich verbonden voelden aan de Germaanse Friezen, maar dan hadden zij de journalisten ook moeten toespreken in de Friese taal.” Janke verontschuldigde zich. Van hem kon niet gevraagd worden dat hij alle talen sprak. Maar hij nam aan dat de aanwezigen zijn rede wel goed begrepen zouden hebben.
“Ook een wonder”, had een journalist halfluid gemompeld, toen Weidlich vroeg of het F.D. nog altijd  verscheen. “Dat was het inderdaad……..”


BOEKEN VAN JAN FOLKERTS DE HAAN



De Friese kurassier: historisch verhaal 1812 – 1824
207 blz., (1ste druk 1944)
Uitgever Koster, Sneek
Annotatie: Druk 2, Arena te Amsterdam, ca. i955; 3. Ligtenberg te Rijssen, 1986


Fen bûgjen frjemd
229 blz. (1ste druk 1945)
Uitgever Koster, Sneek
Annotatie: Druk 2, 1946


Zulke galgebrokken
78 blz., (1ste druk 1946)
Uitgever Jan Haan N.V. - Groningen
Annotatie: Druk, 1959


Het kolenschip van Venlo
75 blz., (3de druk 1960)
Illustrator Henk Poeder
Uitgever Jan Haan N.V. -  Groningen
Annotatie: Druk 1 , 1947;2, 1954


De torenklok zweeg……: De mislukte overrompeling van Sluis
91 blz. (2de druk 1958)
Illustrator Hein Kray
Uitgever Jan Haan N.V. -  Groningen
Annotatie: Druk 1 1948

De holle polsstok
100 blz. (3de druk 1952)
Illustrator Menno
Uitgever W. D. Meinema N.V. Delft
Annotatie: Druk 1, 1948, 2 1950


’t Geweld onttogen
197 blz. (1ste druk 1948)
Illustrator Hein Kray
Uitgever Jan haan N.V. – Groningen


Een schip in de dorpsvaart
92 blz. (1ste druk 1950)
Uitgever Jan Haan N.V. – Groningen.



It Frysk findel
101 blz., (1ste druk 1982)
Uitgever van Osinga, Bolsward



"BAAS" JAN DE HAAN MET PENSIOEN






“Baas” Jan de Haan met pensioen:

“In journalistiek ook grenzen”

(Van een onzer verslaggevers)


“Kijk, als leed en tragiek wervingsmiddelen worden voor een krant, vind ik dat héél erg.Dan zit er iets fout. Dat is het bedrijven van een commercie, die over lijken gaat. Er zijn voor mij duidelijk grenzen aan het brengen van een mooi verhaak. Die grenzen worden bepaald door menselijke factoren. Op een gegeven ogenblik moet een journalist zich durven en ook kunnen terugtrekken,”Dit zegt Jan de Haan, in het Groninger journalistieke leventje bekend als “Baas”de Haan. Enkele dagen geleden is hij 65 jaar geworden en hij heeft een punt gezet achter een journalistieke loopbaan van 45 jaar.

Jam de Haan, in 1906 geboren in Boornbergum, zou onderwijzer worden. Zover is het nooit gekomen. Direct na zijn studie raakte hij verzeild in de journalistiek. Eerst was hij redacteur bij het Friesch Dagblad. Na de bevrijding werd hij chef – redacteur. In 1947, stapte hij over naar de Nieuwe Provinciale Groninger Courant in Groningen, in 1962 naar Trouw. Drie jaar later was hij chef – redacteur van de noordelijke editie.

Vijfenveertig jaar in de journalistiek en De Haan heeft er geen moment spijt van gehad. In die jaren is er enorm veel veranderd,

Baas de Haan over zijn begintijd: “Vroeger speelde de ideologie een veel belangrijker rol dan nu. Vele kranten waren toen min of meer politieke pamfletten. In de verslaggeving kwam dat ook tot uiting. De kranten hebben nu qua lezerskring een veel breder draagvlak. De verslaggeving is zakelijker geworden. Een goed .ding

Vroeger was het zo dat vrijwel alle politieke partijen en groeperingen een eigen krant of orgaan hadden. Dat bracht het nadeel dat je trachtte de andere groep een hak te zetten. Dat is volgens mij ook een van de belangrijkste oorzaken dat de christelijke provinciale pers vrijwel is verdwenen. Men is nooit toegekomen aan de uitbouw. Ze raakten achterop en tja nog één stapje verder en je ligt er uit”.

De Haan verder: “Toen ik begon was het een kwestie van een zo breedvoerig mogelijke rapportering. Van selectie en opmaak was nauwelijks sprake. De journalistiek van nu is gebaseerd op essentie. Als je even verder redeneert kun je zeggen: de lezers moet voldoende hebben aan een kop.

Van de journalist wordt vooral deskundigheid en zakelijkheid gevraagd. Bovendien moet hij werken binnen de formule van zijn krant. Ik wil daarmee heus niet zeggen dat hij niet geëngageerd mag zijn. Een goed journalist is dat altijd. Maar tegelijk duikt er een moeilijkheid op. De journalist zal naar eigen betrokkenheid en interesse een selectie uitvoeren. Dat is een gevaarlijk kantje. Je hebt immers ook rekening te houden met lezers die anders denken”.

Baas De Haan heeft het over een gulden regel. Met veel nadruk: “Je moet altijd voor ogen houden dat achter het nieuws de mens schuil gaat. Schenenschopperij siert de mens niet”.
Dan maar geen kritische begeleiding meer?

De Haan fel: “Hoe kom je er bij? Natuurlijk! Waar het om gaat is de visie. Die kun je aanvallen, maar de mens moet je buiten schot houden.” De krantenwereld is danig in beroering en volgens oud- journalist De Haan is het einde nog niet in zicht. Volgens hem zet de schaalvergroting zich door. “Waarom bouwen ze in het centrum van het land niet één grote krantenfabriek. Zo’n technisch centrum – wat een besparing op allerlei terrein – zegt niets ten aanzien van de redacties. Ze kunnen volledig zelfstandig blijven opereren. De kranten behouden ook hun eigen identiteit.”

Laatste vraag aan Baas de Haan: zal de televisie de krant in de toekomst verdringen?

Hij denkt even na en dan: “Nee dat zie ik niet zitten. Afgezien van de enorme investeringen geloof ik niet dat de televisie in staat is het lezende publiek weg te vegen. Bovendien zit de televisie vast aan de zendtijd. Voor de krantenlezer bestaat dat probleem niet. Hij kan zich op de hoogte stellen, van alles wanneer hij dat wil”

Uit “Het Nieuwsblad van het Noorden”
5 januari 1972


EEN JOURNALIST HOUDT ERMEE OP

Jan “baas” de Haan
Gaat misschien weer
Kinderboeken schrijven

“Het is een proces, maar het voltrekt zich te langzaam. Op één of andere manier zullen we er voor moeten zorgen met elkaar te kunnen samenleven. Want dat is nog altijd niet gelukt”. Het te proberen is voor Jan de Haan (65) één van de meest wezenlijke dingen in het leven. We zijn een middag lang op een rustig plekje met hem gaan praten, want deze week neemt “baas” De Haan, zoals de meeste mensen in Groningen hem kennen, afscheid van de journalistiek. Een vak, dat hij niet minder dan 45 jaar lang “met veel liefde” heeft uitgeoefend. En, waarschijnlijk dank zij die grote liefde, ook serieus. Hetgeen er toe leidde dat hij bij sommige gelegenheden de “meest integere journalist van het noorden” werd genoemd. Een eretitel waar hij allesbehalve blij mee is.

Met “baas de Haan” kan je uren praten, hij heeft ook zo veel meegemaakt. De laatste jaren, vanaf 1962, werkte hij voor “Trouw”, dat de christelijke Nieuwe Provinciale Groninger Courant opkocht. “Een moeilijke tijd. Mijn grootste zorg was de redacteuren aan het werk te houden of een andere baan voor hen te vinden”. Hij was toen, nadat de hoofdredacteur naar Utrecht was vertrokken, als chef – redacteur de verantwoordelijke man en later maakte de directie van Trouw hem nog hoofdredacteur, totdat de Nieuwe Provinciale definitief ophield te verschijnen en de abonnees het landelijke ochtendblad in de bus kregen. Uit die tijd stamt ook de aanduiding “baas”. Een collega noemde hem als chef altijd “boss” en dat werd later vertaald. Aan het begin van die zestiger jaren had De Haan er al meer dan dertig jaar in de journalistiek op zitten.



FRIES

Het begin van z’n carrière, die zich in alle stilte voltrok, lag in Friesland. Het kan ook moeilijk anders als je in Boornbergum geboren bent. Jan de Haan werd in Sneek opgeleid voor onderwijzer, “In die tijd werd er – net als nu  - bezuinigd op het onderwijs. De klassen werden groter en ik kwam moeilijk aan de slag. Achteraf heb ik maar geconcludeerd dat ik niet tot de besten behoorde”.

Het speet hem echter dat hij, als zoon uit een arbeidersgezin, geen financiële bijdrage kon leveren om het z’n ouders een beetje gemakkelijker te maken. Begin 1926 had het Friesch Dagblad echter een verslaggever nodig en “waarom eigenlijk niet?”, dacht De Haan. Toen hij uitgenodigd werd voor een onderhoud met de hoofdredacteur bleek hij die al te kennen.

Piet Brouwer, al geruime tijd ziek, lag n.l. thuis voor het raam en schreef zijn bijdrage op een plankje. Het huis stond in dezelfde straat waar Jam de Haan naar de kweekschool ging. Brouwer kon hem gebruiken en voor tien gulden per week nam De Haan de benoeming aan, na eerst behoorlijk op zijn “gereformeerdheid”getest te zijn.
In 1941. toen Hendrik Algra hoofdredacteur was, werd het voor redactie en directie van het Friesch Dagblad moeilijk. “Wij wensten niet een nationalistische spreekbuis te worden en moesten wel een keuze maken”, zegt De Haan nu. Uit een door hem tijdens de oorlogsjaren geschreven boekwerkje “Niet Geknecht” lezen we iets van wat de mensen van het Friesch Dagblad er toe bewoog de verschijning stop te zetten, zolang de Duitsers het in ons land te zeggen hadden. Al vrij kort nadat de bezetting een feit was geworden, wat het de Duitsers bekend dat de redactie van het kleine Friese blad zich tegen hen keerde. Vooral de artikelen van hoofdredacteur Algra waren de bezetter een doorn in het oog. Om het ergste te voorkomen verschenen de “columns” na een tijdje niet meer en vertegenwoordigde De Haan het Friesch Dagblad. Op maandag 19 mei 1941 verscheen – voorlopig – het laatste nummer.

“We konden en we mòchten niet anders. Dat gaf in de dagen die op de bewuste dinsdag (toen het blad dus niet meer uitkwam) volgden, rust, alhoewel we met pijnigende zekerheid wisten dat we de Duitse repliek niet op zich zou laten wachten. We bepaalden ons op het bureau tot enkele liquidatiewerkzaamheden. Onze journalistieke arbeid behoorde, zolang ons land zuchtte onder de donkere schaduw van het hakenkruis, tot verleden. Een verkwikking in de drukkende spanning was even de montere stem van Hendrik Algra aan de andere kant van de telefoonlijn te horen. Hij sprak zijn vreugde uit over onze houding. Ook de zichtbare instemming van onze lezers betekende steun in die dagen”.

BOEKEN

Tot zover De Haan’s geschiedschrijving. In de moeilijke jaren die volgden, zette hij zich aan het schrijven van boeken. Kinderverhalen en een oorlogsboek met de veelzeggende titel: Het geweld onttogen” Het is de draad die Jan de Haan straks, als het allemaal weer wat rustiger is geworden, misschien weer opneemt, “Als ik zie wat de jonge mensen nu interesseert en hoor welke taal ze spreken, denk ik: “Wat kun jij ze nu nog te vertellen hebben”. Maar proberen kan ik het natuurlijk wel”.Hij lacht en steekt de zoveelste sigaret op. Een geluksvogel, veel van zijn collega’s halen de streep waar hij nu staat, niet.


JOURNALISTIEK NU.

Na nog talrijke herinneringen uit het verleden te hebben opgehaald, komen er vanzelf op de vraag hoe hij de journalisten en hun producten nú bekijkt. Wat De Haan het de meeste zorg vervult is de zgn, “geëngageerde journalistiek”.
Voor hem een gevaarlijke weg : want het geeft de journalist de mogelijkheid zijn subjectieve visie te spuien”. Wat iemand dan werkelijk gezegd of gedaan heeft, doet in zo’n verhaal opeens minder ter zake. “Het zuurdesem van vroeger werkt door. Ik ben opgevoed in de oude school, waar één van de grondregels was: alles zo eerlijk mogelijk weergeven. Daarnaast kwam dan het commentaar”. Als De Haan dan zegt: “Ergens moet een journalist bezield zijn van de gedachte exact weer te geven wat er gezegd of  gebeurd is” tikt hij ter onderstreping heft op de tafel, “Een journalist heeft het binnen zijn bereik iemand kapot te schrijven. Hij zal zich echter terdege moeten realiseren dat het altijd om mensen gaat”. Daarbij kijkt hij je lang en doordringend aan.
“Baas” De Haan houdt van mensen en van de stad Groningen.

Faliekant verkeerd vindt hij het, dat hier alleen maar (?) jammerklachten gehoord worden. “Zo’n bestuurscommissie hè, daar zouden de plannen gemaakt moeten worden. Want dat we het zelf moeten doen is wel duidelijk. Maar laten we er dan ook eens mee beginnen. Die commissie moet hier de top zijn van de bestuurlijke, agrarische en industriële wereld. Nu is het veel te bestuurlijk, het functioneert niet”.
Weer tikt hij driftig met z’n vuist op tafel.

KERK

Volgend jaar krijgt Jan de Haan een zee van tijd tot zijn beschikking. Een deel daarvan staat de gereformeerde kerk ten dienste. In de wijk waar hij woont, staan vijf kerken: “Ik vraag me toch werkelijk serieus af; waarom hebben die kerkenraden niet het besluit genomen het beschikbare kapitaal gezamenlijk te besteden voor één groot wijkcentum. Daarin zouden voor de vijf kerken ruimtes kunnen worden uitgespaard voor erediensten e.d. Maar de bewoners van de wijk, en daar bouwen we toch de kerken voor, zouden er meer aan gehad hebben. In zo’n centrum kunnen ook een sportzaal, een bibliotheek, een recreatiezaal, een restaurant of café worden opgenomen”. Duidelijker kon hij niet zeggen dat de oecumenische gedachte hem bezighoudt.
‘t Is een klein stapje naar de huidige samenleving:

Drugs is een heet hangijzer. Voor mijn gevoel een vlucht. Ergens in het leven van die jonge mensen is iets wat ze niet aankunnen. Ze lopen er voor weg. Maar wijzelf, de maatschappij heeft hen tot zielepoten gemaakt. Voor hen is deze wereld een vreemd gebied, waarin ze niet kunnen of willen leven. Daar zullen we toch eens ernstig over na moeten gaan denken”.

Jan de Haan heeft er straks alle tijd voor om zijn gedachten op papier te zetten.

Zijn “geklede”grijze jas met witte das blijven een poosje aan de kapstok hangen. Ik wil hem tot slot één compliment maken: ook al moest hij overal met de bus, desnoods lopend, naar toe bij mijn weten hebben we op een persconferentie nooit moeten wachten, omdat Jan de Haan er nog niet was.

HARM VAN DEN BERG

(uit WINSCHOTER COURANT  - OOST -  GRONINGER DAGBLAD
Woensdag 29 december